The Collection part IV : The Choice of Edy de Wilde : Acquistions from the periode 1946-1963
+11
Deze tentoonstelling is het vierde en laatste deel uit de reeks van tentoonstellingen onder de noemer De Verzameling. Elke tentoonstelling werd samengesteld door een van de vier naoorlogse directeuren. Jan Debbaut, Rudi Fuchs en Jean Leering gingen Edy de Wilde voor. Deze tentoonstelling, die ons terugvoert naar een belangrijke episode uit de geschiedenis van de collectie, duurt tot en met 9 januari. Het is de laatste tentoonstelling in het oude museum voor de uitbreiding van start gaat. Het Van Abbemuseum heeft na de Tweede Wereldoorlog een beroemde internationale collectie beeldende kunst uit de twintigste eeuw opgebouwd. Bij de selectie van werken voor deze verzameling is nooit gestreefd naar een volledige afspiegeling van alle kunststromingen. Er zijn accenten aangebracht die nauw samenhangen met de persoonlijke inzichten van elke directeur, maar ook met uiteenlopende maatschappelijke en culturele ontwikkelingen tijdens hun directoraat. Door met deze serie tentoonstellingen terug te gaan in de tijd wordt duidelijk hoe de verzameling is ontstaan. Op 1 juli 1946 trad de toen zesentwintigjarige Mr. E.L.L. de Wilde aan als directeur. Na zijn rechtenstudie in Nijmegen werkte hij tot 1946 voor de Stichting Nederlands Kunstbezit, die belast was met de recuperatie van door de Duitsers geroofde kunst uit Nederlands bezit. In tegenstelling tot zijn voorganger, die was aangesteld voor twee dagen in de week, kreeg De Wilde een volledige baan. In het elan van de Wederopbouw gebruikte De Wilde als directeur de mogelijkheden die hem geboden werden om het Van Abbemuseum een vooraanstaande plaats te geven binnen de internationale museumwereld. In 1948 stelde de gemeente Eindhoven voor het eerst een aankoopbudget beschikbaar. Dit budget van f 5.000,- werd in het daaropvolgende jaar - na een uitgebreide toelichting van De Wilde op zijn museumbeleid voor de gemeenteraad - verhoogd tot een krediet van f 25.000,-. In de jaren tot 1950 kocht hij daarmee werken van Nederlandse kunstenaars uit de twintigste eeuw, zoals Charley Toorop, Hendrik Chabot, Leo Gestel, Jan Sluyters, Hendrik Werkman en Jan Wiegers. In de jaren daarna volgden werken van Raoul Hynckes, Herman Kruyder, Bart van der Leck, Piet Mondriaan, Heinrich Campendonk en de Belgen Gust De Smet en Constant Permeke. Het verzamelen van expressionistische kunst werd ook een belangrijk hoofdstuk in het aankoopbeleid. De Wilde legde hierop de nadruk omdat het expressionisme in de andere Nederlandse musea voor moderne kunst, het Stedelijk Museum, Museum Boijmans Van Beuningen, het Kröller-Müller Museum en het Haags Gemeentemuseum, minder goed vertegenwoordigd was. Hier lag de kans voor het Van Abbemuseum om zich te onderscheiden. De eerste internationale stap op dit vlak was de aankoop van Kokoschka's 'Augustbrücke' (1923). Daarna volgden onder andere 'Blick auf Murnau mit Kirche' (1910) van Kandinsky, 'Winterbild' (1930) van Beckmann en 'Die Macht der Musik' 1918) van Kokoschka. Met de aankoop van 'Hommage à Apollinaire'(1911-1912) van Chagall in 1951, sloeg De Wilde een andere richting in. Picasso en Braque volgden, maar ook naoorlogse kunstenaars als Manessier, Bazaine en Bissière. Door deze en soortgelijke spraakmakende aankopen van buitenlandse meesters slaagde De Wilde erin om het Van Abbemuseum ook over onze grenzen een naam van betekenis te geven. Dat de gemeenteraad zich ondanks de kritiek uit stad en provincie achter de plannen van De Wilde bleef opstellen, blijkt uit de toekenning van een extra krediet van f 300.000,-. De meest geruchtmakende aankoop was wel die van het schilderij 'Femme en vert'(1909) van Pablo Picasso. In de koude winterdagen van 1954 verhitte deze groene dame niet alleen de Eindhovense gemoederen; heel Nederland warmde zich aan deze discussie. Knipsels uit onder andere Het Nieuws van de Dag, Het Vrije Volk, De Leidsche Courant en Het Haarlemsch Dagblad berichtten eind januari en begin februari van dat jaar over een geplande protestdemonstratie van leerlingen van de Bossche Koninklijke School voor Kunst en Kunstnijverheid, over ludieke Eindhovense acties om de aankoop te hekelen, maar vooral over het "exorbitante bedrag" dat met deze aankoop gemoeid was. De reeksen ingezonden stukken in de kranten van toen, laten de aard en de omvang van deze tegenstand zien. De felheid van deze reacties doet nu wat vreemd aan: de Franse kunst uit het begin van deze eeuw is aan het einde ervan op een heel andere manier 'pièce de résistance' geworden