Tickets
Dinsdag t/m zondag
11:00 - 17:00 uur
Contrast

Jan Debbaut (1988-2003)

Tentoonstellings- en aankoopbeleid

De Belg Jan Debbaut (1949) trad aan per 1 januari 1988 als opvolger van Fuchs. Debbaut was van 1977 tot 1986 reeds werkzaam in het Van Abbemuseum, eerst als conservator en later tevens als adjunct-directeur. In zijn artistieke keuzes volgde hij het inmiddels in Eindhoven beproefde model: ook hij brak met het beleid van zijn voorganger. Net als Fuchs koos Debbaut voor kunstenaars van zijn eigen generatie, maar naar zijn idee was de belangrijkste artistieke problematiek inmiddels verschoven van de schilderkunst naar de ‘metamorfose van het object’. Dit kwam tot uitdrukking in een reeks tentoonstellingen en aankopen van tot op dat moment niet of nauwelijks in Nederland getoonde kunstenaars als Tony Cragg, Allan McCollum, Rodney Graham (1989), Harald Klingelhöller, Jan Vercruysse, Thomas Schütte (1990), Juan Muñoz (1991) en Jean-Marc Bustamante (1992). Van een samenhangende groep met een bepaalde stijl was geen sprake, hoogstens van een min of meer gemeenschappelijke houding. (1)

Debbaut hernieuwde tevens met tentoonstellingen en aankopen de contacten met een jongere generatie Nederlandse kunstenaars (i.e. René Daniëls, Marlene Dumas, Henk Visch, Pieter Laurens Mol). In aansluiting op de eerder genoemde internationale ‘groep’ werd eveneens werk van Niek Kemps verworven. Ook de conceptuele kunst werd hervat met bijzondere tentoonstellingen van Hanne Darboven, Marcel Broodthaers (1992) en Dan Graham (1993). Meer dan Fuchs streefde Debbaut naar het opvullen van lacunes in de collectie. De eerste aankoop was T-junction(1988) van Richard Serra. In 1993 volgde het Tapis de Sable(1974) van Marcel Broodthaers en daarna retrospectieve aankopen van o.a. John Baldessari, Bruce Nauman, Ulay & Abramovic, Jan Dibbets, Stanley Brouwn en Ger van Elk.

Na meer dan 10 jaar werd in 1990 ook voor het eerst weer een historische tentoonstelling gemaakt met werk van El Lissitzky. Met de aankoop van een schilderij van Lissitzky uit 1919 (Proun P23 no. 6) in 1997 ging een al door Leering gekoesterde wens in vervulling. (2)

Nieuwbouw en artistiek beleid

Voor het behoud van de voortrekkersrol die het museum bezat was de geringe omvang van het museum aanvankelijk geen onoverkomelijk probleem. Naarmate de collectie groeide dreigde de directe relatie tussen het collectie- en tentoonstellingsbeleid te verwateren. In 1990 zou de architect Abel Cahen echter de opdracht krijgen van een schetsontwerp voor de nieuwbouw, maar pas in 2003 werd het gebouw door tussentijdse problemen definitief opgeleverd. (3)

In afwachting van de nieuwbouw verhuisde het museum in de periode 1995-2002 naar een tijdelijke locatie, onder het motto Van AbbeMUSEUM entr’acte . Tot de aanvang van entr’acte in 1995 werd Debbaut’s beleid vooral geassocieerd met de polemiek over de betekenisvolle plaats van de beeldende kunst op het grensvlak van modernisme en postmodernisme. Mede ingegeven door de nieuwe accommodatie verschoof de aandacht nu naar een wat jongere generatie met een nadruk op audiovisueel of wat meer procesmatig werk. Presentaties en aankopen van o.a. Tony Oursler, Douglas Gordon, Ann Hamilton en Marijke van Warmerdam onderstreepten deze tendens. Daarnaast werd ook aandacht besteed aan de kunst van de Amerikaanse westkust (o.a. Mike Kelley en Jason Rhoades). Opmerkelijk is tevens de herintroductie van de thematentoonstellingen als ID (1996), Cinéma Cinéma (1999), Twisted (2000). Van groot belang bleek een flexibele omgang met de ruimte, waarvoor de tijdelijke locatie bij uitstek geschikt was. Per tentoonstelling en afhankelijk van het concept werd de zaalindeling radicaal gewijzigd, met als meest gedenkwaardige resultaten de presentaties van Aernout Mik (2000) en Pierre Huyghe (2001).

Waar het langdurige verblijf in de tijdelijke behuizing had kunnen leiden tot inertie wist Debbaut de zeker niet optimale omstandigheden daarmee maximaal uit te buiten. Met de omvangrijke collectiepresentatie Over Wij / About We in het kader van de heropening zou Debbaut in 2003 de kroon op zijn werk zetten. De benoeming tot directeur collecties van de vermaarde Britse Tate musea betekende in dat jaar ook zijn afscheid van het Van Abbemuseum.

Noten

  1. In een interview formuleerde Debbaut het aldus: ‘De uitputting van het modernisme was voelbaar en er trad halverwege de jaren tachtig een enorme verhitting van de kunstmarkt op. Dat leidde tot marketing en mediatisering van het postmodernisme, zeg maar kunst à la Jeff Koons. Dat was me te anekdotisch en te artificieel. De kunstenaars binnen mijn generatie waar ik affiniteit mee had, onttrokken zich juist aan die mediatisering. Zij probeerden in artistieke zin te formuleren welke plaats of positie het object in de kunst of in het algemeen nog kon innemen, elk op hun eigen manier en binnen die veranderende artistieke context’. In: J. Debbaut … [et al.], Een collectie is ook maar een mens (Eindhoven : Stedelijk Van Abbemuseum, 1999), pp. 128-129.
  2. De in 1999 door Debbaut zelf samengestelde collectiepresentatie ‘De Verzameling deel I. Aanwinsten uit de beleidsperiode Jan Debbaut (1988-heden)’ geeft een goed beeld van het aankoopbeleid. Overzicht van de tentoonstellingen Jan Debbaut Van Abbemuseum 1988-2003.
  3. Meer informatie over de achtergronden van de nieuwbouw is te vinden op de bibliotheekblog.

Suggesties voor verder lezen

  • R. Pingen, Dat Museum is een Mijnheer (Amsterdam : Artimo, 2005), pp. 458-528
  • J. Debbaut … [et al.], Een collectie is ook maar een mens (Eindhoven : Stedelijk Van Abbemuseum, 1999), pp. 121-158
  • J. Debbaut … [et al.], Aanwinsten 1989-1993 : Een selectie (Eindhoven : Stedelijk Van Abbemuseum, 1993)